College van burgemeester en schepenen zitting van 02 12 2019
Omgeving - Kerkelei 41 - Fluvius System Operator CVBA - het plaatsen van een distributiecabine in crepistructuur - OMG 2019/454
Voorgeschiedenis
- Stedenbouwkundige vergunning(en)
o veranderingswerken - vergunning door college van burgemeester en schepenen - 31 januari 1933 - 1933/4
o 2 slaapkamers - vergunning door college van burgemeester en schepenen - 28 september 1946 - 1946/61
o slopen van 2 woningen - weigering door de deputatie - 16 juni 2011 - 2011/83
o slopen van 2 woningen - vergunning door stedenbouw - 7 augustus 2012 - 2012/110
o het bouwen van 5 woongelegenheden (nieuwbouw appartementsgebouw) - weigering door college van burgemeester en schepenen - 2 mei 2016 - 2015/272
o garage - vergunning door college van burgemeester en schepenen - 11 september 1970 - 1970/108
- Omgevingsvergunning(en) - stedenbouwkundige handelingen en/of exploitaties
o het bouwen van een meergezinswoning met 4 woonentiteiten - voorwaardelijk vergund door college van burgemeester en schepenen - 3 juni 2019 - OMG 2018/606
Feiten en context
Het college van burgemeester en schepenen heeft de aanvraag, ingediend door Fluvius System Operator CVBA op 5 september 2019 ontvangen.
De aanvraag heeft betrekking op een terrein met als adres Kerkelei 41.
De aanvraag omvat stedenbouwkundige handelingen en de exploitatie van een of meerdere ingedeelde inrichtingen of activiteiten.
Het betreft een aanvraag voor het plaatsen van een distributiecabine in crepistructuur.
Na controle werd het ingediende dossier ontvankelijk en volledig verklaard op 7 oktober 2019. De uiterste beslissingsdatum is 20 januari 2020.
- Planologische context
Het goed ligt in woongebied volgens gewestplan Antwerpen, goedgekeurd op 3 oktober 1979.
De woongebieden zijn bestemd voor wonen, alsmede voor handel, dienstverlening, ambacht en kleinbedrijf voor zover deze taken van bedrijf om redenen van goede ruimtelijke ordening niet in een daartoe aangewezen gebied moeten worden afgezonderd, voor groene ruimten, voor sociaal-culturele inrichtingen, voor openbare nutsvoorzieningen, voor toeristische voorzieningen, voor agrarische bedrijven. Deze bedrijven, voorzieningen en inrichtingen mogen echter maar worden toegestaan voor zover ze verenigbaar zijn met de onmiddellijke omgeving.
Het eigendom is niet gelegen binnen de grenzen van een goedgekeurd ruimtelijk uitvoeringsplan.
Het goed is gelegen binnen de grenzen van een goedgekeurd bijzonder plan van aanleg (BPA) Dorpskom Zuid deel 1, goedgekeurd op 25 februari 1959.
Het eigendom is niet gelegen binnen de grenzen van een behoorlijk vergunde en niet vervallen verkaveling.
Het BPA Dorpskom-zuid deel 1 bepaalt:
Artikel 4 – BOUWSTROKEN, BOUWLIJNEN en AFSTAND TOT KAVELGRENZEN
De verschillende bouwzones zijn op het plan begrensd door hetzij:
a. Verplichte gevelbouwlijnen, waarlangs het bouwen der respectieve gevels op de aangeduide lijnen verplichtend is.
b. Uiterste bouwlijnen, die enkel de uiterste grens aanduiden, waarbinnen de gebouwen mogen opgericht worden.
c. Nochtans moeten alle hoofdgebouwen op ten minste 3m afstand van ieder eigendomsgrens, uitgezonderd de rooilijnen, verwijderd blijven, behoudens in de gevallen waar het bouwen van twee of meer woningen in aaneengesloten verband voorzien of toegelaten is. In dit laatste geval geldt de te behouden afstand van 3m voor al de vrijstaande buitenmuren dezer gebouwen.
d. Voor alle gedeelten van hoofdgebouwen zonder verdieping en niet hoger dan 3m (gemeten vanaf straatpeil tot bovenrand kroonlijst), wordt deze verplichte minimumafstand tot eigendomsgrenzen teruggebracht tot 2m.
Artikel 5 – MATERIALEN EN UITERLIJKE AFWERKING DER GEBOUWEN
a. Alle vrijstaande zijgevels van alleenstaande of in groepsverband aaneengebouwde gebouwen, moeten als één architecturaal geheel afgewerkt worden, en bekleed met behoorlijke gevelmaterialen die esthetisch gelijkwaardig zijn aan deze van de voorgevel.
b. Betonstenen of bouwblokken bestaande uit een beton-agglomeraat, zijn niet toegelaten als gevelsteen, tenzij bekleed of geverfd met daartoe geëigende materialen, die esthetisch verantwoord zijn. (x)
c. Het algemeen uitzicht en de keuze der materialen der op te richten gebouwen moeten in harmonie zijn met het karakter en het uitzicht der omgeving.
d. Indien gebouwd wordt tegen één of meer reeds bestaande gebouwen, dan moeten aard en kleur der gevelmaterialen en van de dakbedekking alsmede gevelhoogte en dakhellingen in overeenstemming zijn met deze van het bestaande gebouw, het meest maatgevend geldend voor de esthetische aanpassing.
e. Voor gebouwen op te richten in groepsverband en die deel uitmaken van een aaneengesloten bouwblok, zal het algemeen ontwerp en de keuze der materialen voor het gehele bouwblok eerst moeten goedgekeurd worden door de Minister van Openbare Werken en Wederopbouw op voorstel van het Schepencollege, vóór aflevering van de toelating tot bouwen voor het geheel of een gedeelte van dit bouwblok.
f. Alle gevels of muren van bijgebouwen, aanhorigheden, afsluitmuren, poorten en van gelijk welke andere constructie die niet op gemene erfscheidingen staan, moeten als gevels behoorlijk afgewerkt worden.
g. Alle gevels of muren als onder f. reeds genoemd, die uitgeven op de wegenis of die er aan palen, al of niet achter een voortuinstrook, vallen onder dezelfde verplichtingen als de voorgevels der hoofdgebouwen.
(x) Hetzelfde geldt voor al de gevels op te trekken in gewone machinale baksteen (bijvoorbeeld Boomse of Kempische machinesteen).
Artikel 7 – VELLEN VAN BOMEN
Het is verboden hoogstammige bomen met een stamomtrek van 1m of meer, gemeten op 1m hoogte boven het maaiveld, te vellen zonder uitdrukkelijke en geschreven machtiging van de Minister die de Stedebouw in zijn bevoegdheid heeft of van zijn afgevaardigde, op voorstel van het College van Burgemeester en Schepenen.
Deze machtiging kan slechts verleend worden in zoverre de aangevraagde velling noodzakelijk is voor:
a. het oprichten van een gebouw waarvoor toelating verleend is en slechts in zoverre als nodig voor de goede aanleg, de verlichting en de veiligheid van het gebouw en de daarbij behorende open ruimte, en dit slechts op voorwaarde dat hierdoor geen schade berokkend wordt aan de schoonheid der omgeving.
b. de veiligheid der openbare wegen en van de private en openbare eigendommen.
c. de normale uitbating der bossen en slechts in zoverre hun voortbestaan of wederaanplanting verzekerd is.
Artikel 9 – MINIMUM BREEDTE VAN WONINGEN
a. Behoudens de uitzonderingen, verder vermeld, is de minimum breedte der woningen bepaald op 6m, voor zover op het plan of in de “bijzondere voorschriften” geen andere minimum breedte is voorzien.
b. Op onbebouwde eigendomspercelen met een breedte van minder dan 4m aan de bouwlijn bestaande bij de openbaarmaking van huidig plan van aanleg, mag in geen geval een woning worden opgericht; dergelijke eigendommen mogen echter wel worden gebruikt om bestaande woningen te vergroten of om er garages, bergplaatsen of ambachtelijke werkplaatsen op te bouwen.
c. Op onbebouwde eigendomspercelen bestaande bij de openbaarmaking van het tegenwoordig plan, hebbende een breedte van meer dan 4m, maar minder dan 6m, mag een woning gebouwd worden op voorwaarde dat het eigendomsperceel ligt binnen een zone waarin bebouwing kan toegestaan worden en het daarop op te richten gebouw langs de twee zijden is ingesloten door bestaande of bij het bestemmingsplan voorziene op te richten gebouwen.
d. De bij openbaarmaking van huidig plan bestaande woningen mogen worden verbouwd ook als zij op de bouwlijn een breedte hebben van minder dan 6m.
e. Woningen mogen niet worden gesplitst in meerdere woningen indien daaruit woningen zouden voortkomen van minder dan 5m breedte, over de volle diepte van het gebouw.
Artikel 10 – ZIJGEVELS EN ERFSCHEIDINGEN TEN OPZICHTE VAN DE WEG
a. Alle scheidingsgevels van nieuwe gebouwen moeten steeds rechtstandig op de bouwlijn worden opgetrokken tot op een diepte van gelijke afmeting als de diepte der hoofdgebouwen of tot aan de diepte der voor hoofdgebouwen voorbehouden zones, indien deze zones op plan zijn aangeduid.
b. Voorgaande voorschrift vervalt indien op het plan anders is aangeduid of indien binnen de daarvoor toegelaten zones gebouwen worden opgetrokken op een afstand van de straatgrens van meer dan 20m.
c. Definitief zichtbaar blijvende vrijstaande zijgevels van gebouwen moeten als de voorgevels worden behandeld voor wat de keuze der materialen en de afwerking betreft.
d. Waar het gaat over gebouwen op te richten in zones bestemd voor alleenstaande op per twee gegroepeerde bebouwingen geldt hetzelfde ook voor de achtergevel.
e. Verbeterd, verbouwd of herbouwd, zonder dat aan de bepalingen van eerste alinea van huidig artikel moet worden voldaan op voorwaarde dat aanpalende gebouwde eigendommen aan andere eigenaars toebehoren en in zoverre zulke werken niet strijdig zijn met enige andere beschikking van het plan.
Artikel 11 – ZONES VOOR HOOFDGEBOUWEN IN GESLOTEN BEBOUWING
B. Hoofdgebouwen
a. Bestemming: woningen, winkelhuizen, koffiehuizen en verzorgende of ambachtelijke bedrijven die geen hinder verwekken voor het rustig karakter der woonwijk.
b. Bebouwing: in aaneengesloten bouworde, behoudens hierna onder c. genoemde uitzonderingen.
De diepte van deze bouwstrook is minstens 8m, en hoogstens 10m, tenzij op plan een diepte met maat is aangeduid, in welk geval het aangegeven cijfer de maximum diepte aangeeft.
c. Op terreinen met een breedte aan de rooilijn van ten minste 20m, kan de gesloten bouwstrook, alsmede de daarachter gelegen stroken van aanhorige gebouwen en voor koeren en bijgebouwen, opgeheven worden en vervangen door de zone voor open bebouwing of door de zone voor halfopen bebouwing, in zoverre de breedte van het terrein dit toelaat. In dit geval wordt de “verplichte gevelbouwlijn” gewijzigd in “uiterste bouwlijn”. Dergelijke schikking kan slechts toegelaten worden op voorwaarde dat de aldus beoogde onderbreking van de gesloten bouwzone reeds bepaald is door de zijgevels van reeds bestaande gebouwen staande op enige afstand van de eigendomsgrens ofwel dat de beëindiging van de gesloten bouwstroken ter weerszijden met afgewerkte zijgevels verzekerd is, op de wijze en met de materialen zoals bepaald onder artikel 5.
d. Hoogte der gebouwen: de hoogte der gebouwen is bepaald overeenkomstig het aantal verdiepingen dat voor de betreffende strook is bepaald:
1. aangeduid met cijfer I (in cirkeltje) ofwel zonder enige aanduiding, is bestemd voor begane grond en één verdieping met een hoogte van ten minste 6m en ten hoogste 6,50m, gemeten vanaf het door de bevoegde overheid aan te geven straatpeil tot bovenkant kroonlijst of druipeinde van het dak.
2. aangeduid met cijfer 0 (in cirkeltje) is bestemd enkel voor begane grond, ten hoogste 3,50m gemeten als hoger bepaald.
3. aangeduid met cijfer 2 (in cirkeltje) is bestemd voor twee verdiepingen boven gelijkvloers van ten minste 8,50m tot ten hoogste 9m.
4. van bovenstaande hoogten kan worden afgeweken indien de goede aanpassing bij de hoogte van een bestaand gebouw zulks rechtvaardigt.
5. de juiste hoogte en dakvorm van nieuwe bouwblokken wordt bepaald door de eerst goedgekeurde bouwaanvraag voor een huis van dit bouwblok, binnen de bovenbepaalde hoogten.
6. de achtergevels moeten dezelfde hoogte hebben als de voorgevels.
7. voor het bouwen van een groep woningen volgens een gezamenlijk ontwerp, of voor gebouwen met bijzondere bestemming, kan van de hogervermelde hoogten worden afgeweken op voorwaarde dat de gedeelten, die hoger of lager dan het gabarit der aanpalende gebouwen zouden opgetrokken worden, een behoorlijk aangepaste overgang vormen zodat hoogteverschillen van zijgevelmuren volledig bekleed zijn met gevelmaterialen in overeenstemming met de aansluitende voorgevel en de vrijstaande gevelmuren één architecturaal en behoorlijk afgewerkt uitzicht vertonen.
e. Daken:
Met dubbele dakhellingen (zadeldaken) van 45° behalve indien aanpassing aan een reeds bestaand gebouw een andere dakvorm noodzakelijk maakt of indien een andere dakvorm voor een geheel bouwblok is ontworpen en goedgekeurd vóór aflevering van de eerste bouwtoelating.
Rechtstaande dakvensters en puntgevels zijn toegelaten binnen de perken der bouwverordening.
Kroonlijsten moeten gemaakt worden met ten minste 40cm. uitsprong voor het gevelvlak.
De druiplijnen van de dakvlakken moeten, ter hoogte van bovenkant kroonlijst vijftien cm. buiten het gevelvlak uitsteken.
f. Erkers en uitbouwen in het gevelvlak zijn toegelaten binnen de perken der bouwverordeningen.
g. Open gedeelten voor inritten of dergelijke:
Het onbebouwd laten van gronden met een mindere breedte dan deze aangegeven als de minimum breedte voor een woning en welk bijvoorbeeld bestemd worden voor een inrij, is toegelaten onder de volgende voorwaarden:
1. de opening moet, aan de bouwlijn, worden afgesloten met een poort overbouwd met een muur, tot een hoogte van minstens de drie vijfden van de gemiddelde hoogte der aanpalende gebouwen.
2. de vrijblijvende zijmuren, uitgevend op het onbebouwd gedeelte moeten afgewerkt zoals hiervoor is voorzien in paragraaf d. sub 7.
Artikel 12 – ZONES VOOR AANHORIGE GEBOUWEN
Gebouwen die aanleunen tegen achtergevels van hoofdgebouwen en met zelfde bestemming.
a. Bebouwing:
de aanhorige gebouwen mogen een breedte beslaan van niet meer dan 6/10 van de breedte van de achtergevels van de hoofdgebouwen. In geen geval mag echter de vrijblijvende ruimte achter hoofdgebouw minder bedragen dan 2m.
De aanhorige gebouwen mogen aan één zijde op de erfscheiding worden gebouwd. De uiterste grens van deze zones is gelegen op 1,5m afstand achter de voorgevelbouwlijn der hoofdgebouwen.
b. Hoogte van de bebouwing in deze strook mag niet hoger zijn dan 3,50m gemeten vanaf straatpeil tot voet van het dak, met platte of schuine daken tot een helling van ten hoogste 45°. Op of tegen de erfscheiding mag de hoogte niet meer zijn dan 3,50m.
c. Het oprichten van aanhorige gebouwen zonder hoofdgebouw is verboden.
Artikel 13 – ZONES VOOR KOEREN EN BIJGEBOUWEN
a. Bestemming:
Voor het aanleggen van open koeren, alsmede voor het bouwen van dienstgebouwen, bergplaatsen, opslagplaatsen en werkplaatsen. Deze laatste in zoverre zij geen hinder verwekken voor het rustig karakter der woonwijk.
b. Bebouwing:
Met een oppervlakte van ten hoogste de twee derden van het in deze zone gelegen gedeelte van de eigendom en op ten minste 20m afstand achter de voorgevelbouwlijn, behoudens een strook even breed als toegelaten voor de aanhorige gebouwen waartegen zij mogen aansluiten.
c. Hoogte:
Maximum hoogte tegen de erfscheidingen: 3m; hoger binnen een hellend vlak van 45° vertrekkend vanaf de eigendomsgrens op 3m, met een maximum van 6m.
d. Materialen:
Muren in betonplaten en dakbedekkingen in gegolfde platen zijn verboden.
e. Het oprichten van bijgebouwen zonder hoofdgebouw is verboden.
f. Afsluitingen:
Afsluitingsmuren van eigendommen en erven mogen niet hoger zijn dan 2m.
Alle afsluitingsmuren moeten gemetseld worden en een dikte hebben van ten minste 18cm;
Betonplaten en alle andere materialen met mindere dikte dan 18cm zijn verboden, tenzij in metaaldraad of doorzichtig lattenwerk.
Voortuinafsluitingen, achter de hoofdgebouwen, is toegelaten draadafsluitingen aan betonpalen van maximum 1,50m hoogte en die aan de grondlijn mogen verbonden zijn door een betonplaat van ten hoogste 40cm hoogte.
II. Bestaande toestand
Het betreft een onbebouwd perceel van 576m².
Op 3 juni 2016 werd er een vergunning verleend voor een meergezinswoning met 4 woonentiteiten en een carport met een totale oppervlakte van 208m².
Het perceel is gelegen in de dorpskern.
Het links aanpalende perceel wordt gebruikt als een ééngezinswoning.
Het rechts aanpalende perceel wordt gebruikt als een ééngezinswoning.
In het straatbeeld komen volgende bestemmingen voor: ééngezinswoningen, meergezinswoning, een school en een kinderopvang.
De straat is een voldoende uitgeruste gemeenteweg. Deze wordt weinig gebruikt als doorgangsweg.
De directe omgeving wordt gekenmerkt door halfopen en gesloten bebouwing. Het karakter en de stijl in de omliggende omgeving is een mix van verschillende stijlen.
Het perceel is niet gelegen in een beschermd dorpsgezicht of beschermd landschap.
Het perceel is niet gelegen in overstromingsgevoelig gebied.
III. Nieuwe toestand
De aanvraag heeft als voorwerp de gecoördineerde exploitatie van volgende rubrieken:
| Rubriek | Omschrijving | Totale hoeveelheid | 12.2.1° | Transformator voor een Distributiecabine. (Nieuw) | 630 KVA |
|
De aanvraag gaat over het bouwen van een distributiecabine in crepistructuur op een perceel van 576m².
De afmetingen van de vergunde constructies van juni 2019 blijven behouden.
Op 1m van de achter- en rechter perceelsgrens wordt een distributiecabine ingeplant.
De cabine is 2,70m diep, 3,45m breed en 2,41m hoog
De gevels worden bekleed in olijfgroene crepistructuur, afgewerkt met een plat dak.
De totale bebouwde oppervlakte op het perceel, inclusief oversteken groter dan 1m, bedraagt 217,31m².
Rondom de cabine worden er klinkers aangelegd tot op de achter- en rechter perceelsgrens.
De toegang tot het perceel is 3,00m breed. De oprit wordt aangelegd in klinkers en ligt op de rechter perceelsgrens. De totale verharde oppervlakte op het perceel bedraagt 169m².
Er wordt een boom gerooid.
Juridische gronden
h. Koninklijk besluit van 28 december 1972
Dit besluit bepaalt voor het Vlaamse gewest de algemene regelen voor de opmaak en tenuitvoerlegging van de door de minister voorlopig vastgestelde ontwerpgewestplannen en van de door de Koning vastgestelde gewestplannen.
i. Koninklijk besluit van 3 oktober 1979
De aanvraag situeert zich in het gewestplan 'Antwerpen'.
j. Gemeenteraadsbeslissing van 15 februari 1990
Vaststelling van een bouwverordening voor het vellen van hoogstammige bomen in de gemeente Schilde.
Deze verordening is een verstrenging op de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO) om het groene karakter van de gemeente te behouden. Hierdoor moet men rekening houden met het gemeentelijk kapreglement in plaats van de VCRO.
k. Ministerieel besluit van 6 april 1994
Bouwverordening voor het vellen van hoogstammige bomen in de gemeente Schilde.
l. Koninklijk besluit van 7 juli 1994 “Basisnormen brandpreventie” en latere wijzigingen
Vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen.
m. Omzendbrief van 8 juli 1997
Deze omzendbrief bevat nadere richtlijnen over de bestemmingen in de gewestplannen.
n. Besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels over de diverse vormen van het aanvraagdossier. Zij kan daarbij verschillende vormen van dossiersamenstelling onderscheiden naargelang de aard, de ruimtelijke implicaties en de complexiteit van de betrokken handelingen.
o. Decreet van 22 december 2006 en latere wijzigingen houdende eisen en handhavingsmaatregelen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen
De Vlaamse Regering bepaalt EPB-eisen waaraan gebouwen moeten voldoen waarvoor een aanvraag tot het verkrijgen van een stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend.
p. Decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid
Het decreet wil wonen betaalbaar maken voor iedereen. Het decreet geeft aan de gemeenten een aantal mogelijkheden (en verplichtingen) om hiertoe initiatief te nemen.
q. Artikel 4.2.2, 4.2.4. Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 8 mei 2009
De Vlaamse Regering bepaalt de gevallen waarin de vergunningsplicht vervangen wordt door een verplichte melding van de handelingen aan het college van burgemeester en schepenen.
r. Artikel 3 van het decreet van 8 mei 2009 houdende de beveiliging van woningen door optische rookmelders
Bij de aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning voor de bouw of de uitvoering van de renovatiewerkzaamheden wordt aangegeven waar optische rookmelders geplaatst zullen worden.
s. Besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 en latere wijzigingen tot vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake toegankelijkheid
De verordening legt voorwaarden op aan de stedenbouwkundige vergunning en moet ervoor zorgen dat iedereen het gebouw kan betreden, ook rolstoelgebruikers, mensen met een kinderwagen, slechtzienden, grotere personen, mensen met een ledemaat in het gips enz. De verordening geldt bij nieuwbouw, verbouwingen of uitbreidingen van gebouwen die publiek toegankelijk zijn.
t. Besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2015 en latere wijzigingen tot vaststelling van de eisen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen
De energieprestatieregelgeving legt eisen op met als doel energiezuinig (ver)bouwen te stimuleren.
u. Besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016 betreffende de meldingsplichtige handelingen ter uitvoering van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening
De Vlaamse Regering bepaalt de handelingen die aangevraagd kunnen worden met een melding.
v. Decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning
Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning en haar bijlagen
Inspraak en advies
II. Gemeentelijke milieuambtenaar
Het advies van gemeentelijke milieuambtenaar afgeleverd op 14 oktober 2019, luidt: gunstig.
Voor het uitvoeren van de werken dient 1 boom geveld te worden.
d. Er werd geen extern advies verleend.
Argumentatie
Wegenis
In toepassing op de artikelen 4.3.5. tot en met 4.3.8. van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening kan gesteld worden dat de Kerkelei een voldoende uitgeruste openbare weg is. De aanvraag beoogt niet de oprichting van een bedrijfswoning. De aanvraag ligt niet in een reservatiestrook. Verder is het goed niet getroffen door een rooilijn.
Waterparagraaf: het voorliggende project heeft geen enkele invloed op het watersysteem, zodat in alle redelijkheid dient geoordeeld te worden dat er geen schadelijk effect wordt veroorzaakt. Er dienen dan ook geen voorwaarden of maatregelen te worden opgelegd. Het ontwerp is verenigbaar met de doelstellingen van artikel 5 van het decreet integraal waterbeleid.
g. Milieuaspecten
De aanvraag bevat de melding van een IIOA, namelijk een transformator met een vermogen van 630kVA. De aanvrager deelt mee dat de exploitatie geen potentieel effect heeft op de omgeving. De geldende Vlarem II-wetgeving voorziet in algemene en sectorale voorwaarden voor transformatoren. Mits de strikte naleving van deze voorwaarden kan de exploitatie gebeuren zonder overlast voor of schade aan de omgeving.
- Functionele inpasbaarheid
Het plaatsen van een distributiecabine in crepistructuur is functioneel inpasbaar in deze omgeving.
- Het mobiliteitsaspect
De aanvraag heeft weinig effect op de mobiliteit in de omgeving.
- De schaal, het ruimtegebruik en de bouwdichtheid
Het perceel van de aanvraag grenst aan het plangebied van het RUP Lindenpark. In het RUP wordt te weinig mogelijkheid geboden om een trage weg te voorzien tussen de Lindenstraat en de Kerkelei. De ontsluiting van deze trage weg langs de Kerkelei zou mogelijks gerealiseerd kunnen worden via het perceel van de aanvraag. Om deze mogelijkheid open te houden naar de toekomst dient de elektriciteitscabine op een andere plaats op het terrein ingeplant te worden, zoals in het rood aangeduid op het inplantingsplan.
Mits voldaan wordt aan deze voorwaarde pas de aanvraag in het straatbeeld. Het project is qua schaal, ruimtegebruik en bouwdichtheid aanvaardbaar op het perceel en in de bestaande omgeving.
- Visueel-vormelijke elementen
De gebruikte gevelmaterialen zijn toegestaan. Het ontwerp integreert zich in het straatbeeld.
- Cultureel historische aspecten
Dit aspect is niet relevant voor deze aanvraag.
- Bodemreliëf
De aanvraag behoudt het bestaande grondniveau.
- Hinderaspecten, gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid in het algemeen
De afstanden tot de perceelsgrenzen zijn voldoende om goede nabuurschap en privacy te waarborgen.
Conclusie
Uit bovenstaande motivering blijkt dat de aanvraag in overeenstemming is (of kan gebracht worden mits het opleggen van de nodige voorwaarden) met de wettelijke bepalingen, alsook met de goede ruimtelijke ordening.
Het advies van de gemeentelijk omgevingsambtenaar luidt: voorwaardelijk gunstig.
Het advies geldt onder volgende voorwaarde(n):
- de elektriciteitscabine dient op een andere plaats op het terrein ingeplant te worden, zoals in het rood aangeduid op het inplantingsplan.
Het advies is afhankelijk van de strikte naleving van de volgende milieuvoorwaarden:
1. De algemene en sectorale milieuvoorwaarden van titel II van het VLAREM:
| hoofdstukken 4.1, 4.7 en 4.9 | - Algemene milieuvoorwaarden - algemeen | hoofdstuk 4.5 met bijlagen 2.2.1, 2.2.2, 4.5.1, 4.5.2, 4.5.3, 4.5.4, 4.5.5 en 4.5.6 | - Algemene milieuvoorwaarden - geluid | hoofdstukken 4.4 en 4.10 met bijlagen 4.4.1, 4.4.2, 4.4.3, 4.4.4, 4.4.5, 4.4.6, 4.4.7.1 en 4.4.7.2. | - Algemene milieuvoorwaarden - lucht | hoofdstuk 4.6. | - Algemene milieuvoorwaarden - licht | hoofdstuk 4.2 met bijlagen 2.3.1, 4.2.5.1, 4.2.5.2 en 4.2.5.4 | - Algemene milieuvoorwaarden – oppervlaktewater | Sectorale voorwaarden toevoegen | - hoofdstuk 5.12 van Vlarem II |
|
BESLUIT
Artikel 1. Het college van burgemeester en schepenen heeft deze aanvraag onderzocht, rekening houdend met de terzake geldende wettelijke bepalingen, in het bijzonder met de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en de uitvoeringsbesluiten en sluit zich integraal aan bij het advies van de gemeentelijke omgevingsambtenaar en maakt dit tot haar eigen motivatie.
Artikel 2. Het college van burgemeester en schepenen geeft de voorwaardelijke vergunning af aan de aanvrager, die ertoe verplicht is het college van burgemeester en schepenen digitaal op de hoogte te brengen van het begin van de handelingen waarvoor vergunning is verleend, ten minste acht dagen voor de aanvatting van die handelingen.
De aktename is afhankelijk van de strikte naleving van de volgende milieuvoorwaarden:
1. De algemene en sectorale milieuvoorwaarden van titel II van het VLAREM:
| hoofdstukken 4.1, 4.7 en 4.9 | - Algemene milieuvoorwaarden - algemeen | hoofdstuk 4.5 met bijlagen 2.2.1, 2.2.2, 4.5.1, 4.5.2, 4.5.3, 4.5.4, 4.5.5 en 4.5.6 | - Algemene milieuvoorwaarden - geluid | hoofdstukken 4.4 en 4.10 met bijlagen 4.4.1, 4.4.2, 4.4.3, 4.4.4, 4.4.5, 4.4.6, 4.4.7.1 en 4.4.7.2. | - Algemene milieuvoorwaarden - lucht | hoofdstuk 4.6. | - Algemene milieuvoorwaarden - licht | hoofdstuk 4.2 met bijlagen 2.3.1, 4.2.5.1, 4.2.5.2 en 4.2.5.4 | - Algemene milieuvoorwaarden – oppervlaktewater | Sectorale voorwaarden toevoegen | - Hoofdstuk 5.12 van Vlarem II |
|